Walden-pond

De derde stam

 

Toen ik gisteren te gast was bij Jan K. van Sportvisserij Nederland hadden we het over de windes van de Gelderse Vallei. Jan kent ze, als regiogenoot, uiteraard ook. Ik bedacht me dat ik intussen al bijna 30 jaar deze vissen vliegjes voorzet. Eerst nog ‘zomaar’ eens een keer omdat ik ze had zien vangen door andere sportvissers. Maar later steeds meer gericht. Een flink gedeelte van die jaren vanuit Leusden, waar ik toen woonde, en later vanuit Soest. Het grappige is dat je elk jaar een stukje meer weet te ontrafelen van deze ietwat mystieke vis. Wat vooral een uitdaging was, en nog steeds eigenlijk, is wanneer en hoe die jaarlijkse paaitrek toch plaatsvindt. Maar stukje bij beetje vallen hier de puzzelstukjes op z’n plek.

 

 

 

Links de windes die je het hele jaar door wel aan kunt treffen in de Gelderse Vallei. De rechter vis is een typische óptrekker uit de randmeren.

  

Er zijn ook zaken die ik zeker weet. Zonder wetenschappelijk bewijs durf ik te stellen dat de Gelderse Vallei een eigen stam aan windes heeft. Standvis dus. Deze waren rond in de vele beken die deze regio kent. Ze zijn herkenbaar aan hun bronzen kleur en bruine, soms bijna zwarte  vinnen. Deze vissen kun je het gehele seizoen vangen.  En dat seizoen loopt zo’n beetje tussen Maart en oktober. Deze stam aan windes groeit tot over de halve meter en wordt door ons vliegvissers zowel droog, nat als met nimfen gevangen. Er wordt, in tegenstelling tot de grote rivieren zelden met streamertjes op gevist. Maar ik geloof er heilig in dat ook dat moet werken. Deze soort kent intussen hybride (kruisingen) met vooral roofblei. Tamelijk opvallend dus. Maar zodra je er eentje haakt merk je direct het verschil en moet je alle zeilen bijzetten.

 

Zeker in het begin van het seizoen worden de meeste windes gevangen aan een heel doodgewone king size red tag nimf ( haak 8).

 

In het voorjaar hebben we ook gastwindes. Optrekkers uit de randmeren die zich stroomopwaarts begeven om deel te nemen aan het jaarlijks paaifeest. Dit betreft echter een geheel andere stam. Ze zijn zilverkleurig en hebben donkerrode vinnen. Wat verder opvalt is dat ze best wel groot worden maar zelden over de halve meter lang. Ook zijn ze wat minder zwaar gebouwd. Deze windes vormen de tweede stam die de Gelderse vallei bevolken. Al is het voor een kortere periode. Verreweg de meesten zwemmen naar de paai weer terug naar de randmeren. Sommigen van hen blijven wel eens hangen in de benedenloop van de Eem en worden daar dan, samen met de altijd aanwezige standvis, door elkaar heen gevangen.

 

De nieuwste gast is van deze fors gebouwde soort. Ze worden groter en zwaarder dan wat we gewend waren in het stroomgebied van de Vallei.

 

Sinds er vistrappen in het gehele stroomgebied zijn aangelegd zijn er ook voor vissen die bovenstrooms de vallei in willen mogelijkheden dit te doen. En hoewel het op zich onlogisch is dat winde zich stroomafwaarts begeeft tijdens de paai is er sinds paar jaar ook een type winde dat dit toch doet.  Deze, nu (nog) weinig voorkomende soort winde zijn beslist van een nog andere stam. In de vele jaren hiervoor trof je ze pertinent niet aan. Het betreft hier veel grovere vissen die meer staalkleurig zijn en markante transparante vinnen hebben. Ze worden het grootst van allemaal en spannen zeker qua gewicht de kroon. Een derde stam dus.  

 

Zo zie je maar dat er telkens maar weer dingen voordoen die het vliegvissen zo interessant maken. Waar komen deze windes nu echt vandaan? Zullen ze in aantallen toenemen? Wat nou als zo’n bullebak zich vermengd met roofblei? Kortom. Er is weer uitdaging genoeg om alvast heel voorzichtig te verlangen naar het hele vroege voorjaar. Want dan, en dat is zo goed als zeker, wordt het weer tijd om deze mooie sportvis te besluipen.

 

erikdenoorman